- platzen
- platzenI 〈onovergankelijk werkwoord〉1 klappen ⇒ barsten, ontploffen2 openbarsten ⇒ open-, losspringen3 〈informeel〉mislukken ⇒ een fiasco worden4 〈informeel〉komen binnenvallen♦voorbeelden:1 die Bombe ist geplatzt • (a) de bom is ontploft; 〈 (b) figuurlijk〉de bom is gebarstenplatzen vor Neugier • barsten van nieuwsgierigheidplatzen vor Gesundheit • in blakende welstand verkerenzum Platzen voll • barstensvoles ist zum Platzen • het is om uit je vel te springen2 die Naht ist geplatzt • de naad is opengebarsten3 die Einbrecherbande platzte • de bende inbrekers werd opgerolddadurch ist unser Urlaub geplatzt • daardoor is onze vakantie de mist ingegaandie Verlobung ist geplatzt • de verloving is uit〈economie〉 einen Wechsel platzen lassen • een wissel niet honoreren4 unangemeldet in eine Besprechung platzen • onaangemeld een bespreking komen binnenvallenII sich platzen 〈wederkerend werkwoord〉 〈informeel; schertsend〉1 gaan zitten♦voorbeelden:1 bitte, platzen Sie sich! • gaat u zitten!
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.